zondag 29 maart 2009

Molen excursie in Westfalen-Lippe 28 maart 2009

Dit maal hebben we een excursie in Westfalen-Lippe waarbij we de volgende molens bezoeken:
1. Korn und Ölmühle Overmeyer te Halverde
2. Knollmans Mühle te Hörstel
3. Bergwindmühle Nobbenhuis te Ochtrup
4. Windmühle Mencke te Südlohn
5. Türmwindmühle Werth te Isselburg

Bij de bezoeken aan bovengenomde 5 molens heb ik natuurlijk ook dit keer weer foto’s gemaakt om dit bezoek ook weer in beeld te brengen. De foto’s staan op : http://picasaweb.google.nl/Nederlandse.molens/MolenExcursieInDuitslandMaar2009#
De te bezoeken molen zijn blauw gekleurd.
15 en 16 zijn watermolen, 9, 5 en 7 zijn windmolens.
Hieronder de teksten die ons hierbij werden overhandigd.























1. Korn- und Ölmühle Overmeyer te Halverde (foto1 t/m 40)
De dubbele watermolen in Halverde bestaat uit een koren- en een oliemolen, wat typisch was voor Westfalen, maar waar er nu nog slechts enkelen van over zijn. Het watermolencomplex behoorde tot de bedrijfsgebouwen van de hoeve van de voormalige pachtboer Wichmann. De naam Overmeyer is twee generaties geleden ontstaan door introuwen.
De eerste aktes over de molen en het stuwrecht gaan terug naar 1720 In een verzoekschrift van pachtboer Albert Wichmann van 4 september 1752 aan de Oorlogs- en Domeinenkamer wordt voor het eerst gesproken van de koop van een gepachte molen zonder daarbij de ligging te beschrijven. Pas in de aktes van de rentkamer van 1826 geven nadere informatie over de bouw van een molencomplex of deel daarvan tussen 1806 en 1826. Een verdere aanwijzing voor de inrichting van een korenmolen in Halverde is te vinden in de uitspraak van de Recker Hammermüller uit 1809, dat in het bangebied een nieuwe molen gebouwd is.
De oliemolen
Het mechaniek van de oliemolen is sindsdien onveranderd behouden gebleven en geeft de stand van de techniek in het midden van de 19de eeuw weer. De aandrijving van deze molen geschied door een houten onderslagrad. Om te voorkomen dat een deel van het rad langere tijd in het water staat en de rest niet, kan men het waterrad onafhankelijk van de rest van het gaande werk laten draaien. Hiertoe heeft men de wentelas middels een hefboom beweegbaar gemaakt en kan men het waterwiel en wentelwiel van elkaar aflichten. Het oliewerk bestaat verder uit een kollergang (kantstenen), vuister en slagbank. De olie werd gewonnen uit raap-, kool, lijn- en maanzaad, maar ook uit beukennootjes en zonnebloempitten.
De korenmolen
De korenmolen, die gelijktijdig met de oliemolen in een tweede vakwerkgebouw ingericht werd, was in het begin slechts met één maalkoppel uitgerust en werd ook door een waterrad aangedreven. Pas in 1928 werd het bakstenen deel aangebouwd en kwam er een tweede maalkoppel bij. De korenmolen werd als een klantenmaalderij bedreven. Als loon ontving de molenaar contant geld of een deel van het maalgoed, wat "mullern"genoemd werd. Al in 1910 had de pachtboer Anton Overmeyer gt. Wichmann het waterrad van de korenmolen door een Francis turbine laten vervangen. Sindsdien werd de molen middels drijfriemen aangedreven. Ook werd vanaf 1928 in droge zomers, als de Aa te weinig water voerde, een stoommachine gebruikt. Deze werd in 1935 door een petroleummotor vervangen. Nadat in 1938 de openbare stroomvoorziening kwamen, werd ook deze petroleummotor door een 15 Pk elektromotor vervangen. Ondertussen is ook de Francis turbine vervangen en wel door een Kaplan turbine.

2. Knollmanns Mühle te Hörstel (foto 41 t/m 65)
Geschiedenis
De ontstaansgeschiedenis van de bestaande dubbele watermolen op het erf Noje Knollmann aan de Hörsteler Aa kan tot 1796 worden terugvervolgd. De bouw van het eerste molengebouw werd mogelijk door het verlenen van een vergunning tot het bouwen van een vlasmolen aan de Zeller Knollmann door de Vorst Bisschop Max von Bayern op 6 april 1796. Door de politieke veranderingen in het land kwam er een nieuwe landheer, Zijne Koninklijke Hoogheid van Pruisen, en hij gaf de Zeller Knollmann toestemming om
de, door hem bij de oorlogs- en domeinenkamer voorgelegde, bouwaanvraag d.d. 3 februari 1804 uit te voeren. Het ging hier om het bouwen van een parelgerstmolen bij de vlasmolen, waarvoor dan een jaarlijkse pacht van 5 Rijksdaalders betaald moest worden.
Slechts drie jaar later (ondertussen had Napoleon zijn heerschappij over grote delen van Europa uitgebreid) was het de beurt aan het gouvernement van Münster (als toenmalig vergunningsverlener) om de Zeller Knollmann toestemming te verlenen bij de bestaande pel- en vlasmolen ook een oliemolen te bouwen.
Oorspronkelijk met twee onderslag waterraderen aangedreven, werd in 1914 het waterrad van de koren- en oliemolen vervangen door een 35 Pk sterke turbine (type Francis). De vlas- en pelmolen, die ondertussen omgebouwd was naar een zaagmolen, werd verder door een onderslagwaterrad aan gedreven.
In 1931 vond de nieuwe registratie in het waterboek plaats: De eigenaresse van de molen, de weduwe Heinrich Knollmann te Hörstel, regio Teckelenburg, heeft het recht om het water van de Hörsteler Aa op te stuwen tot een hoogte van 1,414 meter in de periode van 1 april tot 1 oktober en in de resterende tijd van het jaar tot 1,449 meter voor het aandrijven van koren-,olie en zaagmolen te gebruiken. Dit recht is gebaseerd op de oorkonde van de Bisschop Maximillian von Münster uit 1796, een vergunning van de oorlog en domeinenkamer te Münster van 5 februari 1804 en een vergunning van het gouvernement Münster van 5 februari 1804.
Na het rechtmaken van de Hörsteler Aa ligt de zagende molen vandaag de dag aan de “Veerbiäke” en het stuwrecht is verlopen. De zaag van de zaagmolen wordt ook nog door een motor aangedreven, terwijl de korenmolen ongebruikt bleef en de turbine al lang is uitgebouwd.

Een monument ontstaat.
In het jaar 1988 vonden de eerste gesprekken plaats tussen de toenmalige eigenaar Heinz-Jozef Noje Knollmann, de stad en de “Heimatsverein Hörstel om Knollmanns Mühle voor het nageslacht te behouden. De dubbele watermolen werd met ingang van 22 september 1988 opgenomen op de monumentenlijst van de stad Hörstel. Na verschillende mislukte pogingen om het benodigde restauratiebudget rond te krijgen, kondigde zich een oplossing aan. Uit middelen vanuit het monumentenprogramma NordRhein- Westfalen en met financiële steun vanuit het agrarische ambt, de "Heimatverein Hörstel, de stad en vooral de NordRheinn-Westfalen Stichting kon het historische gebouw in 1993 gerestaureerd worden en het oude turbinerad als expositiestuk voor een ieder toegankelijke gemaakt worden. Tezamen met een rondwandeling is Knollmanns Mühle weer tot een aantrekkingspunt voor de bevolking en bezoekers geworden en verrijkt daarmee de touristische infrastructuur van de stad. De "Heimatverein Hörstel" heeft hier een vast onderkomen gevonden en organiseert bijeenkomsten, culturele activiteiten, tentoonstellingen en rondleidingen. Ook worden er regelmatig demonstraties van oude ambachten georganiseerd en wordt en gezaagd met de molen.

3. Bergwindmühle Nobbenhuis te Ochtrup (foto 66 t/m 94)
Geschiedenis

De korenwindmolen op de Ochtruper berg, waarvan molenmaker Johann Elering uit Graes het bouwplan maakte en door molenmakersbedrijf Münstermann uit Ahaus gebouwd werd, is één van de laatste in Hollandse stijl gebouwde windmolens van het type beltmolen, die de tot op dat moment gebruikelijke standerdmolens in Westfalen verving. De molen heeft als monument een beschermde status en is een herkenningspunt voor de stad Ochtrup.
De molen, die met twee maalkoppels en een pelkoppel uitgerust was, werd als loonmolen bedreven. Dit betekent, dat er als loon voor het malen een "Molter" (1/16 van het maalgoed) afgedragen moest worden aan de molenaar. In 1856 werd de Ochtruper molen aan de landbouwers Uphoffen Reckels verkocht. Als molenaar werd Johann Leusing uit het Nederlandse Haaksbergen aangesteld. Nadat de molen in 1876 aan de landbouwer Lenderich verkocht was, ging deze in het jaar 1889 over in het bezit van de familie Hermann en Luise Nobbenhuis. Sindsdien is deze ononderbroken in het bezit van de familie Nobbenhuis.

Tijdens een zware orkaan in het jaar 1927 werd de molen zwaar beschadigd, de molenkap met wieken en staart werden van de romp afgetild. Vanaf 1938 werd er ook met behulp van een elektromotor gemalen, zodat de molenaar onafhankelijk was van de wind.
Van productiebedrijf tot cultureel monument
De strijd om het voortbestaan van de kleine particuliere molens na de tweede Wereldoorlog is ook in de Ochtruper Beltwindmolen niet zonder gevolgen voorbij gegaan. Daarom stopte men met het molenaarsbedrijf in het jaar 1955. Om de molen te behouden, begon de "Heimatverein Ochtrup" in 1972 met de eerste restauratiewerkzaamheden. Van 1988 tot 1992 vond een grote restauratie plaats, om ervoor te zorgen dat de oude molen weer geheel kon funktioneren. Bij deze restauratie waren het molenmakerssbedrijfBernhard Wintels uit het Nederlandse Denekamp en de firma's Theo Brockevert und Franz Büter uit Ochtrup betrokken. Voor het benodigde budget voor de restauratie droegen de deelstaat Nordrheinn-Westfalen, de stad Ochtrup en de eigenaren bij.
De niewe windmolenaars
Intussen is er een "Förderverein Bergwindmühle" (stichting) opgericht, wiens doel het is om dit Ochtruper culturele bezit te verzorgen en te behouden. Hiertoe behoort ook de eerste molenaarsopleiding in theorie en praktijk, die zeven leden met verschillende beroepen als dakdekker, douanebeambte, ingenieur en opvoedster bij molenaar Hermann Nobbenhuis volgen, om zo de molen zelfstandig te kunnen bedienen en de wieken in beweging te kunnen zetten. Tot de leerling molenaars hun diploma in handen hebben, zal de wind nog een jaar lang meer of minder hard over de Ochtruper Berg waaien.
Op de Ochtruper bergwindmolen werken momenteel drie molenaars, die in Nederland op alle
windmolentypen les gehad hebben. De windmolen Hermann Nobbenhuis verheugt zich op elke bezoeker en nodigt kleine of grot groepen uit voor een bezichtiging.

4. Windmühle Mencke te Südlohn (foto 95 t/m 120)
In 1812 werd deze win molen en door B. Arntzen en de gebroeders Siebing gebouwd. In 1865 neemt Johann Bernard Menke de molen met molenhuis over van de drie eigenaren Siebing, Arntzen en Föcking. Vier jaar na de aankoop, in 1869, wordt er in de windmolen een zaagraam (volraam) geïnstalleerd, wat ook door windkracht aangedreven wordt. Om onafhankelijk te zijn van de windkracht, wordt er een stoommachine gekocht en in 1876 geplaatst. In 1890 neemt Josef Menke de molen over. Hij bouwt rond 1900 een stoommolen, waarin in 1912 een tweede stoommachine twee maalkoppels aandrijft. In 1919 wordt het zaagraam in een nieuw gebouwde zaagschuur ondergebracht. Sinds 1914 wordt ook aan loondorsen gedaan. In 1924 krijgt de molen en ook het woonhuis de eerste elektriciteitsvoorzieningen door een gelijkstroombatterij installatie, welke door een, middels de stoommachine aangedreven, dynamo gevoed wordt. Bernhard Menke stapt nu in de voetsporen van zijn zieke vader. Langzamerhand wordt het maalbedrijf in de windmolen stilgelegd. In de dertiger jaren wil men de molen, die eigenlijk niet meer gebruikt wordt, nog afbreken om daarvoor in de plaats een gebouw van meerdere verdiepingen voor de fijnmaalderij te bouwen. Bemhard Menke besluit in 1934 echter de molen deels leeg te ruimen om de benodigde ruimte te scheppen voor machines. Tegelijkertijd wordt het bouwvallige gevlucht en de kruistaart verwijderd. In 1951 wordt van de aandrijving op stoomkracht omgeschakeld op een dieselmotor. In 1959 stopt Bernhard Menke met de fijnmaalderij, omdat na de oorlog de concurrentie door de grote maalderijen te machtig geworden is. In de daarop volgende jaren worden in de landbouw steeds meer maaidorsers ( combines) ingezet en vervalt het loondorsen. In de zogenaamde stoommolen produceert Bemhard Menke nu grofmeel en mengvoer. Daarnaast bestaat nog altijd de loonzagerij. De zagerij wordt in 1983 door de hoge leeftijd van de molenaar en de productie van grofmeel en mengvoeders in 1989 door het overlijden van Bemhard Menke stilgelegd.
Techniek.
De molen is gebouwd als een achtkante beltmolen met schaliën bedekking en kruistaart. De belt is rond 1900 afgegraven en daarvoor in de plaats kwam een één verdieping tellende stelling. Het hele molencomplex bestaat ook nu nog uit de windmolen, deels met de oorspronkelijke uitrusting en de gehele installatie voor de fijnmaalderij bestaand uit: trieur, korter of beuker, dubbele walsenstoel, dubbele uitmaal walsenstoel, filterkast, Plansichter en grieszeefmachine. Deze machines, die sinds 1959 stilstonden, zijn sinds de eerste Molendag in 1994 weer bedrijfsvaardig. In de bijgebouwen bevinden zich de breedtdorser (bouwjaar 1914), die sinds 1996 weer bedrijfsvaardig is en het zaagraam uit 1919. In de stoommolen een maalderij met mengketel en een 110 Volt Batterij installatie. Geschakeld wordt de gelijkstroominstallatie via een marmeren schakelpaneel in de motorruimte. Hier bevindt zich ook het hart van de maalderij in de vorm van twee Herforder diesels (bouwjaar 1934 en 1955) die ook voor de productie van draaistroom voor de elektromotoren verantwoordelijk zijn.Herrineringen aan de stoomtijd zijn terug te vinden in de vorm van zowel de schoorsteen als de stoomkeltel (bouwjaar 1905) De molenromp is in 1982, toen ook de wieken en kruistaart weer aangebracht werden net zoals de kap in 1949 met koper bekleed.
Gebruik.
Omdat Bernhard Mencke zag dat het bedrijf na hem niet meer voortgezet zou worden, voerde hij ook geen grote aanpassingen meer uit t.a.v.los stortgoed en moderne techniek. Hieraan is het te danken dat er geen moderne molentechniek aanwezig zijn.Na de dood van de laatste molenaar Bernhard Menke wordt er niet meer geproduceerd en staat de molen sinds 1984 stil. De windmolen, de bijgebouwen en de molenaarswoning staan sinds 1995 onder monumentenbescherming. De in familiebezit zijnde molen wordt echter behouden en onderhouden. Er wordt grote waarde gehecht aan het behoud van de aanwezige bedrijfsvaardige molentechniek. Als bezoeker zie je dan ook niet een op het tourisme ingestelde molen, maarr een molen waar het is alsof gister de werkzaamheden neergelegd werden. Al de molentechnische ontwikkelingen zijn hier absoluut te volgen.

5. Turmwindmolen Werth te Isselburg (foto 121 t/m 157)
In 1422 komt Johann von Kuhlenburg naar de heerschap Werth, een plaats die zich naast de burcht ontwikkeld heeft. In 1426 verleent Johann von Kuhlenburg de plaats het “Kuhlenburg’s Stadrecht” Tot de waterburcht, die voor het eerst in 1318 vernoemd wordt, aan de oever van de Issel behoort een 1498 gebouwde torenmolen of beter gezegd hij is gebouwd op een verdedigingstoren die onderdeel van de stadsmuur was en daardoor was de molen tevens een verdedigingsbolwerk. De molen was tot het eind van de 19de eeuw in het bezit van de Vorst van Salm-Salm. De eerste aantekeningen over de molen stammen uit 1900, toen o.a beschreven werd dat er in de periode van 1815 tot 1870 regelmatig woordenwisselingen tussen de Vorst en de pachter van de molen waren. Ook toen ging het al over gebreken aan het bouwwerk, waarvoor de Vorst geen geld ui wilde trekken. De torenmolen werd, en wordt nog steeds, middels een houten gevlucht aangedreven, maar doordat de molen direct aan de oever van de Issellag, had men in tijden van windstilte ook de mogelijkheid om middels een waterrad met het maalbedrijf door te gaan. Van de watermolen is vandaag de dag niets meer terug te vinden.
Rond 1890 werd de molen omgebouwd. Er werd een nieuwe begane grond vloer gemaakt en daaronder werd het fundament voor een elektromotor gemaakt. Met deze motor werd een extra maalkoppel onder in de molen aangedreven, terwijl de beide oude maalkoppels op de steenzolder middels windkracht aangedreven bleven. De molen werd in 1964 voor het eerst gerestaureerd en momenteel wordt de laatste restauratie afgerond. Tijdens deze restauratie, welke onder regie van de uit Bocholt afkomstige architect Heinz Fischer uitgevoerd wordt, zijn enkele interessante zaken naar boven gekomen.
Zo bleek dat sinds de 15de eeuw het niveau van Werth met circa 1,50 meter gestegen is. Iets, wat vrij normaal was voor steden in die tijd. Door oorlogen en branden werden steden of delen daarvan vernield en op de puinhopen daarvan werd dan weer opgebouwd. Daarom ligt ook Werth hoger dan 600 jaar geleden. Direct links als men de molen inkomt, heeft men de houten vloer verwijderd en ziet men de oude vloer zo'n 1,50 meter lager liggen.
In het inwendige van de torenmolen vindt men nog een compleet ingerichte korenmolen, maar op de kapzolder kan men zelfs een pelkoppel vinden.
Torenmolens zijn ontwikkeld vanuit de standermolen en in de kap van deze molen is nog goed te zien dat het bovenwiel in eerste instantie direct een maalkoppel aandreef en er later een koningsspil in gemaakt is (zelfde situatie als in de torenmolen van Zeddam). Ook het luiwerk zit als het ware aan de buitenkant van de molen of beter gezegd in de muur van de molen weggewerkt, al zal deze zo een, twee, drie niet opvallen, omdat men in eerste instantie denkt dat men tegen kastdeuren aankijkt.
Om de kap te kunnen kruien heeft men een dubbele krui-inrichting gemaakt welke ieder opgebouwd zijn middels gaffelwiel, rondsels en varkenswiel, waarbij het laatste rondsel in de tandkrans grijpt die aan de muur van de torenmolen bevestigd is.

"Ende Mühlentour durch Westfalen-Lippe"

Geen opmerkingen: